Na de operatie blijft u nog enkele uren in de uitslaapkamer. Daarna gaat u terug naar de verpleegafdeling D5. U zult zich nog moe en slaperig voelen. De arts en de verpleegkundigen houden nauwkeurig in de gaten. Uw bloeddruk, hartslag en temperatuur worden de eerste dagen bewaakt door een monitor.

Verpleegafdeling D5
Verpleegafdeling D5

 

Na de operatie moet u rekening houden met de volgende zaken:

  • Bij het wakker worden uit de narcose hebt u een slangetje in de neus met zuurstof. 
  • Mogelijk hebt u na de operatie wat keelpijn of bent u hees. Dit komt door het beademingsbuisje dat tijdens de operatie in uw mond heeft gezeten. Direct na de operatie is het buisje verwijderd. De keelpijn of heesheid verdwijnt binnen enkele dagen.
  • U hebt meestal één of twee infusen, dit is om medicijnen en vocht toe te dienen.
  • Heeft u pijn, dan kunt u pijnstillers vragen aan de verpleging. Sommige patiënten krijgen een apparaatje in de hand waarmee ze zichzelf pijnstilling kunnen toedienen.
  • Voelt u zich kort na de operatie misselijk, dan kan dit komen door de narcose. Hier kunt u medicijnen voor krijgen. U mag nog niets eten en slechts enkele slokjes water drinken. 
  • Tijdens de operatie wordt er soms een slangetje rond de nieuwe nier geplaatst om het overtollige bloed en vocht te laten weglopen. Dit slangetje kan meestal na 2-3 dagen worden verwijderd. 
  • Tijdens de operatie wordt er een dubbel J-katheter geplaatst tussen de transplantaatnier en de blaas: dit gebeurt om het risico op lekkage van urine en vernauwingen te voorkomen. Deze katheter wordt na 2 weken verwijderd.
  • De verpleging controleert dagelijks de wond. Niet-oplosbare hechtingen worden na 14 dagen verwijderd.
  • De blaaskatheter blijft 7 dagen zitten, deze voert de urine af zodat er geen spanning ontstaat in de blaas. Ook wordt de hoeveelheid urine, die u uit plast, gemeten. Wanneer de katheter is verwijderd, is het belangrijk dat u iedere 2 uur probeert te plassen (dag en nacht, gedurende 4 dagen). 
  • De darmen hebben tijdens de operatie stil gelegen en komen weer langzaam op gang. De dag na de operatie krijgt u een beschuit te eten en drinken. Het is mogelijk dat u een dieet moet gaan volgen.
  • De bloeddruk, pols en vochthuishouding worden de eerste 2 dagen ieder uur gemeten. Ook wordt er iedere morgen bloed geprikt en urine verzameld; allemaal om te kijken hoe de nier werkt.
  • Een donornier werkt niet altijd direct. Soms is na de operatie nog dialyse nodig. Dit wil niet zeggen dat de transplantatie niet gelukt is. Soms moet u een paar weken of zelfs langer geduld hebben. 
  • De eerste dag na de operatie wordt een scan en een echo van de nier gemaakt. Op een scan zien we of de nier van bloed wordt voorzien. Een echo laat zien of er vocht in en rond de nier zit en of de urine goed kan aflopen. 
  • De eerste dag na de operatie komt u met hulp van de verpleging uit bed. Het is belangrijk dat u snel weer beweegt om trombose in de benen te voorkomen.
  • Er wordt opgeschreven hoeveel u drinkt en plast: dit heet vochtbalans. U moet zich dagelijks wegen: hier kan men aan zien of u vocht vasthoudt. In het begin houdt de verpleging de verschillende lijsten bij, na verloop van tijd schrijft u zelf op wat u drinkt, hoeveel u plast en welke medicijnen u inneemt.  

     

Biopsie

Met een biopsie wordt bedoeld: het inbrengen van een naald in de donornier onder plaatselijke verdoving om op die manier een stukje nierweefsel te krijgen. Bij 3 en 12 maanden na de operatie wordt er een biopsie gedaan uit de nier. Hiervoor wordt u één dag in het ziekenhuis opgenomen. Ook kan het zijn dat er een biopsie moet gebeuren als de nierfunctie onverklaarbaar achteruitgaat en er verdenking bestaat op afstoting. 

 

Bezoek ná de operatie

De eerste dagen na de niertransplantatie ligt u  op een éénpersoons kamer. Bezoekers moeten een aantal regels in acht nemen om het infectierisico voor u te verkleinen:

  • Uw bezoek moet zich ervan bewust zijn dat u vatbaarder bent voor infecties. Als degene die op bezoek wil komen verkouden is of griep heeft, is dit niet toegestaan.
  • De bezoekuren zijn dagelijks van 15.00 tot 20.00 uur. 
  • Het is in uw eigen belang om de dagen direct na de operatie uw bezoek te beperken tot uw naaste familieleden. U hebt dan veel rust nodig om te herstellen. 
  • Bezoekers die iets voor u willen meebrengen moeten rekening houden met het volgende:
    • planten en bloemen zijn niet toegestaan (verhoogd risico op infectie)
    • liever niet te veel fruit en/of chocolade in verband met uw dieet
    • het is niet wenselijk zelfgemaakte voeding mee te laten brengen of te laten bezorgen. Dit in verband met de hygiëne
  • Uw familie kan met vragen steeds terecht bij uw arts of verpleegkundige. Er kan eventueel een afspraak gemaakt worden. Medische informatie wordt NIET telefonisch doorgegeven.

Dieet

Binnen een week na de operatie komt de diëtiste op bezoek. Soms is een dieet nodig: dit kan een eiwit-en/of kaliumbeperking en/of vochtbeperking zijn. Zoutbeperking is voor iedereen noodzakelijk in verband met het risico op hoge bloeddruk en hart- en vaatziekten. Hebt u minder eetlust, dan bekijkt de diëtiste samen met u welke aanpassingen aan de maaltijden mogelijk zijn om toch voldoende goede voedingstoffen binnen te krijgen. De diëtist bezoekt u ook vlak voor ontslag om de voedingsrichtlijnen voor de thuissituatie te bespreken. Na ontslag vindt er minimaal één poliklinische bezoek plaats. 

Mogelijke problemen tijdens en na de operatie

Een niertransplantatie zal niet in alle gevallen het beoogde resultaat geven. De oorzaken kunnen zijn:

  • Operatietechnische redenen;
  • een beschadigde donornier of een donornier van slechte kwaliteit;
  • afstoting.

In bepaalde gevallen betekent dit dat de transplantatienier definitief verloren gaat, bijvoorbeeld bij een trombose in de nier. Een probleem kan zich ook slechts tijdelijk voordoen, bijvoorbeeld als gevolg van beschadigingen van structuren in de nier. Die kunnen zich nog herstellen, maar veroorzaken soms wel dat de nierfunctie langzamer op gang komt.Een oorzaak op immunologisch gebied wordt beschreven onder ‘afstoting’.

 

Een afstoting

Ondanks de medicijnen die u al vóór de transplantatie krijgt om afstoting te voorkomen, kan de transplantatienier toch nog afgestoten worden. Dit kan vooral in de eerste 3 maanden na de transplantatie gebeuren. De afstoting kan gepaard gaan met verminderde urineproductie en verhoogde bloeddruk en soms met koorts en pijn in de buurt van de nieuwe nier. Krijgt u een of meerdere van deze klachten, dan betekent dat niet automatisch dat er sprake is van een afstoting. Vaak merkt een patiënt niets van een afstoting, maar geven bloeduitslagen aan dat de nier minder goed werkt. Daarom wordt er ook vaak bloed geprikt na de transplantatie. Bij het vermoeden van een afstoting moet een biopt uit de transplantatienier uitsluitsel geven of de verslechterde nierfunctie door een afstoting of een andere oorzaak ontstaan is.

Om afstoting te voorkomen is het van belang dat u de ‘anti-afstotingsmedicijnen’ precies zo inneemt zoals u is voorgeschreven. Helaas geeft dit geen garantie tegen afstoting. In het geval van een afstoting zijn een aantal behandelingen mogelijk.

De keuze voor de behandeling is onder andere afhankelijk van de uitslag van de biopsie. Het biopt kan aantonen in welke mate de nier is aangetast door de afstoting. Ook eerdere behandelingen met anti-afstotings-medicijnen zullen de keuze van de behandeling meebepalen. In de meeste gevallen wordt u bij een afstoting via een infuus behandeld met een kuur van een hoge dosis Prednisolon gedurende 5 dagen. Dit is meestal snel effectief. Soms is een krachtigere behandeling nodig in de vorm van antistoffen, gericht tegen afstotingscellen. Deze wordt rechtstreeks in de bloedbaan toegediend via een infuus. Deze behandeling duurt doorgaans 10 dagen.

Ondanks alle beschikbare medicijnen zal in enkele gevallen een afstoting niet reageren op deze medicijnen. De transplantatienier zal dan verwijderd moeten worden en u zult weer moeten dialyseren.

 

Complicaties

Ondanks alle zorgvuldigheid en voorzorgsmaatregelen kunnen zich helaas altijd nog complicaties voordoen tijdens of na uw niertransplantatie.

Mogelijke complicaties op korte termijn:

  • De oorspronkelijke eigen nierziekte kan in sommige gevallen terugkeren in de transplantatienier. De kans hierop en het tijdstip waarop het optreedt zijn afhankelijk van de betreffende aandoening.
  • Hoge bloeddruk komt vaak voor na een transplantatie en kan doorgaans met medicatie gereguleerd worden. Hierbij is uiteraard een natriumbeperking (zout) in de voeding van belang. De hoge bloeddruk is vaak een gevolg van afwijkingen in de eigen nieren.
  • Cytomegalievirus (CMV. Meer dan twee derde van de bevolking heeft eerder een infectie doorgemaakt met dit virus. Bij gezonde mensen veroorzaakt het meestal niet meer dan griepachtige verschijnselen, maar bij transplantatiepatiënten kan het een behoorlijk ernstige infectie veroorzaken. Deze infectie is wel behandelbaar. Het is mogelijk dat uw donor dit virus bij zich droeg en dit virus is dan ook aanwezig in het transplantaat dat u ontvangt. Als u voorheen deze virusinfectie nooit hebt doorgemaakt, bouwde u hiertegen ook geen afweer op. Daarom krijgt u in dit geval uit voorzorg medicijnen om de infectie te voorkomen. Zelfs als u deze infectie wel hebt doorgemaakt, kan door het gebruik van de anti-afstotingsmedicijnen een opflakkering van deze infectie optreden. Als u onverhoopt toch een infectie ontwikkelt, staan er verschillende medicijnen ter beschikking om deze infectie te behandelen.
  • Soms lekt er urine uit de urineafvoerbuis waar deze op de blaas is gehecht of ontstaat er een vernauwing of zelfs een volledige verstopping van de urineafvoerbuis. Deze complicatie komt in ongeveer 10% van de transplantaties voor. Om dit risico te minimaliseren wordt er bij de operatie een dun slangetje achtergelaten in het nierbekken dat van hieruit naar de blaas loopt. Dit slangetje ligt dus geheel inwendig en wordt een JJ-katheter genoemd. Deze wordt doorgaans na 6 tot 8 weken door de uroloog verwijderd. Mocht er ondanks deze JJ-katheter toch een vernauwing optreden, dan kan een operatie nodig zijn om dit te herstellen. Tot aan deze operatie zal men dan doorgaans een zogenaamde nefrostomiekatheter inbrengen die vanuit de transplantatienier overtollig vocht naar buiten zal afvoeren. Dit is een dun slangetje dat via de huid, onder plaatselijke verdoving in de transplantatienier wordt ingebracht. Dit is enerzijds om een goede afvoer van urine te bewerkstelligen en anderzijds om ervoor te zorgen dat er geen urinelekkage plaatsvindt.
  • Urineweginfecties na transplantatie komen regelmatig voor en kunnen behandeld worden met antibiotica.
  • Zeer zelden treedt er een vernauwing op van de nierslagader (een stenose), hetgeen betekent dat er dan te weinig bloedtoevoer naar de nier is. Of dit de oorzaak van een slechter functionerende nier is, kan aangetoond worden door middel van contrastfoto’s of een magneetscan van de bloedvaten (MRA). Mogelijk kan een vernauwing verholpen worden door te dotteren; een behandeling waarbij met behulp van een ballonnetje geprobeerd wordt de slagader wijder te maken.
  • Patiënten die eerder tuberculose hebben gehad of die geboren zijn in een deel van de wereld waar tuberculose nog algemeen voorkomt, lopen risico op opflakkering van deze ziekte. Om te voorkomen dat dit gebeurt, zal er op voorhand een lage dosering anti-tuberculosemedicijn gegeven worden tot een jaar na transplantatie.

Mogelijke complicaties op langere termijn:

  • Hart-en vaatziekten komen meer voor bij dialysepatiënten dan bij de algehele bevolking. Het ondergaan van een niertransplantatie vermindert dit risico ten opzichte van dialyse, maar transplantatiepatiënten lopen nog altijd een hoger risico dan mensen zonder nierziekte. Daarom is het zeer verstandig om niet te roken, te zorgen voor gezonde voeding en voldoende beweging. Ook het goed reguleren van de bloeddruk en cholesterol is erg belangrijk.
  • Na een transplantatie kunnen allerlei infecties voorkomen. Als u nooit waterpokken hebt doorgemaakt, kan het zijn als u in contact komt met iemand die de waterpokken heeft dat u ook de waterpokken krijgt. Ook kan dit virus gordelroos veroorzaken. Bij klachten is het van belang dat u dit doorgeeft aan uw behandelend nefroloog.
  • Kanker(met name huidkanker) komt meer voor na een niertransplantatie, omdat alle medicijnen die afstoting proberen te voorkomen, tevens de afweer tegen kankercellen verminderen. Bescherm daarom uw huid tegen overmatige blootstelling aan de zon omdat dit de belangrijkste bijdrage levert aan het ontstaan van huidkanker.

Leven met een nieuwe nier

Tijdens uw ziekenhuisverblijf krijgt u uitvoerige informatie over uw medicatie, dieet, hoe u zelf een beginnende afstoting kunt herkennen, het verloop van verdere polikliniekbezoeken en onderzoeken en welke activiteiten vanaf welk tijdstip toegelaten zijn en welke niet.

Medicatie

medicatie
medicatie

U zult nogal wat medicijnen moeten gaan gebruiken. Een aantal daarvan moet u uw hele leven blijven innemen. Deze medicijnen onderdrukken de afweerreactie van uw lichaam. De dosering wordt regelmatig gecontroleerd door middel van een bloedafname en zo nodig aangepast. Er moet continu een bepaalde hoeveelheid van deze medicijnen in uw bloed aanwezig zijn. Vlak na de transplantatie kan de hoeveelheid dagelijks wisselen. Ook later kunnen aanpassingen van medicatie nodig zijn.Het is zeer belangrijk, dat u uw medicijnen zeer gedisciplineerd inneemt. Onregelmatig medicijngebruik is een van de grootste oorzaken waardoor een nier verloren gaat. Nieuwe voorgeschreven medicijnen kunnen een wisselwerking hebben met medicijnen die al gebruikt worden. Het is van belang dat degene die de medicijnen voorschrijft dit altijd doet in overleg met de nefroloog. Mogelijk wordt uw deelname gevraagd aan een onderzoek betreffende de medicatie. Deze onderzoeken zijn van groot belang voor het optimaal afstemmen van de anti-afstotings-medicatie en om de medische zorg zo optimaal mogelijk te maken. Voor uzelf, maar ook voor andere en toekomstige nierpatiënten.

Medisch maatschappelijke begeleiding

Een niertransplantatie brengt een grote verandering in uw leven en in dat van de mensen in uw omgeving. Mensen om u heen, uw partner, ouders en kinderen, ervaren en verwerken het op hun eigen manier en reageren op hun eigen manier. Dit kan ook gelden voor uw werkomgeving. Met dialyseren had u waarschijnlijk een zeker ritme in uw dagelijks leven bereikt. De transplantatie is een verstoring van dit ritme, hoezeer er ook naar uitgekeken is. Een transplantatie maakt veel dingen in uw leven weer anders. De dialyse valt weg, zodat u weer tijd krijgt voor andere activiteiten. Seksuele gevoelens kunnen veranderen of voor sommigen weer terugkomen. De wens om kinderen te krijgen kan (weer) ontstaan. Angst voor afstoting van de nieuwe nier kan optreden. Deze gevoelens van angst en onzekerheid heeft bijna iedereen die getransplanteerd is of wordt. De maatschappij ziet de getransplanteerde als genezen, er wordt weer verwacht dat men op eigen benen kan staan. Dat kan vragen met zich meebrengen op het gebied van uitkeringen en vergoedingen. Het bespreekbaar maken van deze gevoelens, vragen en onzekerheden in de periode rond de transplantatie, draagt vaak bij aan een betere psychische gesteldheid. Een medisch maatschappelijk werker kan u daarbij behulpzaam zijn.

Zijn er vragen van u of andere betrokkenen (partner, familie, eventuele andere instanties) op dit gebied, dan kunt u een beroep doen op de maatschappelijk werker. Er is een maatschappelijk werker verbonden aan de transplantatieafdeling. Deze zoekt contact met u in de periode rond de transplantatie. U kunt ook zelf contact opnemen via het secretariaat maatschappelijk werk.

 

Transferpunt patiëntenzorg

Tijdens de voorbereiding op uw ontslag uit het ziekenhuis bekijken we samen met u of er nog thuiszorg nodig is. Hiervoor schakelen wij het Transferpunt patiëntenzorg in. Zij kijken samen met u welke zorg er eventueel nodig is. Huishoudelijke hulp moet u zelf via het zorgloket van de gemeente regelen.

Naar huis

Als alles goed gaat, mag u ongeveer 2 weken na uw transplantatie naar huis. Als er complicaties optreden kan het uiteraard zijn dat de opnameduur langer wordt. Van tevoren worden alle punten, die met het ontslag en de tijd daarna samenhangen, uitvoerig met u besproken. De eerste tijd is intensieve controle, in het begin twee keer per week, noodzakelijk. Na een aantal maanden, als er geen bijkomende medische redenen zijn, zult u waarschijnlijk met ruime tussenpozen een controle krijgen. Daarvoor komt u op de polikliniek Nefrologie. Bij uw ontslag uit het ziekenhuis krijgt u van ons een overzicht en instructies mee met betrekking tot het gebruik van uw medicatie. Na een jaar wordt bekeken of de controles, buiten de jaarlijkse controle in het Maastricht UMC, weer door de ‘eigen’ nefroloog van uw dialysecentrum gedaan kunnen worden.

De geleidelijke terugkeer naar een normaal leven verloopt voor iedere patiënt anders. Na verloop van tijd zult u zelf het beste aanvoelen wat uw mogelijkheden en beperkingen zijn. Een actieve levensstijl wordt aanbevolen. Uw behandelend nefroloog zorgt voor de nabehandeling op de polikliniek. Zo nodig betrekt deze, in overleg met u, er ook andere ziekenhuismedewerkers bij, zoals de chirurg, maatschappelijk werker of diëtist.

 

Sluit de enquête